De Fantoomaap

dinsdag 23 augustus 2011

Kot 316 (6)

'Honden en katten horen niet meer bij het dierenrijk. Zij hebben hun ziel verkocht aan de mens. Ze zijn gelegenheidsdieren geworden. Ze zijn gezelschapswezens. Zelfs in het wild zijn honden en katten nog steeds afhankelijk van de mens. Dan bedelen ze en zoeken ze eten in ons vuilnis,' zeg ik terwijl ik een joint rol. Ik zit in mijn kamer met Patrick en Amber. Patrick staart me aan, Amber probeert stiekem mijn bestanden te lezen op mijn computer.
Patrick schraapt zijn keel en kijkt even vluchtig naar Amber die hem bemoedigend toeknikt.
'We moeten je iets vertellen, gisteren kregen we slecht nieuws.'
Ik steek mijn joint op en zeg: 'Hoe cliché van je Patrick.' Hij is even van zijn stuk gebracht maar gaat verder.
'Gisteren kregen we telefoon van de broer van Liesje. Ze heeft zelfmoord gepleegd.' Patrick is bijna in tranen als hij dit zegt. Amber gaat naast me zitten en neemt de joint van me over.
'Pillen,' zegt ze.
'Ze hebben haar in bed gevonden,' zegt Patrick.
'Heeft ze een briefje achtergelaten?' Ik voel me slecht. Misschien heeft Liesje dingen over ons geschreven in haar zelfmoordbrief. Het lijkt alsof Amber en Patrick hetzelfde denken. Amber trekt nog een keer van de joint en geeft ze door aan Patrick. Hij neemt ze aan maar doet ze uit.
'De broer van Liesje heeft gevraagd of ik iets wil voorlezen op haar begrafenis,' zegt Amber.
'Gaan we dan,' vraag ik.
'Natuurlijk gaan we, we moeten toch iets doen.'

Liesje heeft een witte doodskist gekregen. De familie heeft de beste plaatsen ingenomen, terwijl alle vrienden van Liesje op de achterste banken zijn gezet. Iedereen is hier, behalve Dries. Nergens zie ik bloemen. Amber staat op het spreekgestoelte een gedicht voor te dragen, met tranen in haar ogen en een bevende stem. Ze geniet van de aandacht. We genieten allemaal van de aandacht. We genieten van de bezorgde blikken, de ontelbare vragen en onze ouders die ons niets meer durven te weigeren. Amber werpt een kushandje naar Liesjes doodskist. We applaudisseren. Mensen kijken ons vreemd aan, maar wij kijken elkaar in de ogen. We knuffelen elkaar. We voelen ons verbonden met elkaar en met het leven. De kerk is ons podium geworden. We spelen allemaal de rol van de getraumatiseerde tieners, en we spelen die goed. Na de begrafenis zitten we allemaal koffie te drinken in een café dichtbij het crematiecentrum. We zijn stil en kijken allemaal voor ons uit. We vinden dat we ons zo horen te gedragen.
'Geen brief, geen telefoontje, niets. Ik was haar beste vriendin, tegen mij had ze toch iets kunnen vertellen?' Amber klinkt verontwaardigd. Iedereen knikt en sipt van zijn koffie. Ik vraag me af wie de volgende zal zijn.
Op de bus terug naar de campus kus ik Amber. Ze glimlacht en geeft me een stuk kauwgom.
'Volgens mij was Dries niet op de begrafenis omdat hij een oogje had op Liesje,' zegt Patricia. Patricia is recent weer met Patrick beginnen omgaan. Zij is de eerste die een opmerking maakt over de afwezigheid van Dries. Ik negeer haar opmerking terwijl de rest haar aanvalt op haar gebrek aan tact. In onze hoofden is Liesje nu al een heilige geworden. Ze is onze martelares die stierf voor onze zonden.

De Grafdelver (6)

'ik heb de mensen niet lief, niet eens
mezelf, niet eens jou, mijn hoeder,
mijn wachter tevergeefs'


Ik ken drie mensen die zelfmoord hebben gepleegd, ze hebben zich alle drie opgehangen, dus ik besloot meteen dat niet te doen. De eerste was een jongen die bij me op de lagere school zat, en hij had zichzelf opgeknoopt omdat hij gepest werd. Het leek me een triviale reden om een koord om je nek te binden en vervolgens van een stoel te springen, dat pesten. Ik pestte hem nooit. Ik vond het net leuk dat hij boeken las, ik deed dat namelijk ook. Misschien had ik toen ook gepest moeten worden, dan had ik nu niet zo leeg geweest. Sylvia Plath zette het gas aan en stak haar hoofd in de oven, Virginia Woolf stak stenen in haar zakken en stapte de rivier in. Wat zou ik doen? Ik had er met Adelinde over gepraat. Ik had eerst ontbeten, zij had twee sigaretten gerookt. Ze zat met haar knieën opgetrokken op de stoel, ik leunde tegen het aanrecht. Ik stelde me voor dat we samen waren, in plaats van samen alleen in de keuken.
'Zou je me missen mocht ik morgen zelfmoord plegen?' Ze keek lang voor zich uit.
'Ja.'
'Waarom?'
Weer keek ze voor zich uit.
'Je bent leuk gezelschap.' Ik stelde mijn plannen even uit, en dacht weer om een kelner te worden in Duitsland. Ik zou Duits kunnen leren, er bestaan cursussen Duits voor beginners aan mijn universiteit, dus misschien moest ik gewoon naar zo'n cursus gaan en dan zou alles wel goed komen. Ik zou een appartementje kunnen huren met mijn kelnerloon en 's nachts werken aan mijn verhalen. Verliefd worden op een Duits meisje dat Wendla Bergmann heet en samen oud worden. Ik spendeerde mijn ochtend om uit te zoeken of ik die cursus zou kunnen volgen, enkel om te weten te komen dat ik te laat was om me in te schrijven, en mijn les zeventiende-eeuwse poëzie te missen. Ik zou er thuis een eind aan maken, zodat mijn moeder de eerste zal zijn die me vindt. Dat zou ze leren.

maandag 14 september 2009

Kortverhaal: Kot 316 (5)

Ben heeft al een week niets van zich laten horen. Hij twijfelt en mij kan het weinig schelen. Ik zit met Amber op een bankje bij het treinstation. We zijn op weg naar huis. Ik zie voor ons een oude vrouw dansen met een broodzak in haar hand. De duiven omcirkelen haar en pikken de kruimels op die zij achteloos rond haar heen strooit. Ik zie haar als een godin die beslist over het lot van duizenden. Ze straalt en is walgelijk op hetzelfde moment. Ze kijkt naar me en ik gooi vijftig cent haar richting uit. Ze kijkt naar het geldstuk en raapt het op. Ik laat de godin voor me buigen. Amber kijkt op van haar Flair en zegt: 'Laten we vanavond toch naar die fuif gaan.'

Op de trein zie ik twee vrouwen naar me kijken en vervolgens met elkaar praten. Ze praten alsof ze iets weten over mij. Ik kijk naar Amber maar zij is nog steeds haar Flair aan het lezen.
'Welke fuif bedoel je?' Mijn stem is schor en ik denk dat mijn adem stinkt.
'Kenneth, de ex van Valérie geeft een fuif. We hebben vorige week toch allemaal een e-mail gekregen van Yoeri. Patrick, Dries en Jasper komen ook en brengen nog meer mensen mee. Een vriend van Jasper kent een betrouwbare dealer en zou ons een goede prijs kunnen geven. We vertrekken bij mij thuis en rijden met Patrick mee.' Ze bladert rustig verder terwijl ze me dit vertelt.
'Waarom zou Yoeri ons uitnodigen naar een fuif van de ex van Valérie?'
Amber kijkt op en fronst haar wenkbrauwen. Ik kijk terug naar de twee vrouwen en zie één van hen schichtig wegkijken.

De meubels in de woonkamer van Amber lijken enkel bedoeld om naar te kijken. Ik sta wat ongemakkelijk in de deuropening terwijl Amber haar schoenen zoekt. Ik draag een oude jeans en een strak zwart hemd en ik hoop dat Amber iets zal zeggen daarover. Ze zegt: 'Leuk hemd.' Een uur later komt Patrick aangereden en ik sta nog steeds in de deuropening. Op de achterbank van de auto zitten Dries en Jasper en zij dragen ook allebei een zwart hemd. Niemand weet waar de fuif precies is, dus we rijden wat rond terwijl Amber Yoeri opbelt. Ik vraag me af waarom niemand behalve Amber iets zegt in de auto maar houd evengoed mijn mond.

Op de fuif zonder ik me algauw af en vind wat kunststudenten die veel weed bijhebben. Ze praten niet met me, maar zijn vrijgevig met hun joints. Ze lijken zich niet te storen aan mijn aanwezigheid. Na de derde joint zie ik Amber en Patrick samen voorbijkomen. Ze lijken ruzie te maken maar ze onderdrukken hun stem zodat ik niets kan horen. Ik merk op dat één van de kunststudenten waar ik bij zit Kenneth is, dus ik wens hem een gelukkige verjaardag. Hij antwoordt dat hij deze fuif geeft omdat hij afgestudeerd is. Ik stap op Amber af om te vragen waar die dealer blijft. De dealer blijkt al weg te zijn. Samen met Dries neem ik een taxi naar huis en laat ik de rest achter zonder iets te zeggen. De volgende dag word ik naast Dries wakker en merk ik dat ik vijf gemiste oproepen heb. Ze zijn allemaal van Ben.

vrijdag 11 september 2009

Willekeurig (2)

Mon petit depuis ce matin, j'ai traîné, comme un cretin. Au niveau du caniveau, de Montparnasse à Chateau d' Eau. J'ai bu des verres, des verres et puis des verres … Zubrowska, Riesling, Piper. A court de tout, à bout de moi, je suis revenu chez toi. Moi je voulais juste un corps, je cherchais seulement des bras. Un lit de réconfort des délices sous les draps. Mais hélas, au lieu de ça; j’ai cru entendre "je t’aime". J'ai pensé "c'est son problème". Peu importe que tu y crois. Peu importe que je sois, à bout de moi, à court de tout, mais pas de ça entre nous.
Etre un corps: je suis d'accord! T'offrir mes bras: pourquoi pas! Mon lit: OK encore, pour rire ou salir les draps. Mais je crains que pour tout ça tu doives entendre "je t'aime".
Je suis vieu, veuf et sectaire. Un pauvre imbécile secrétaire.
Je suis beau, jeune et Breton. Je sens la pluie, l'océan et les crêpes au citron.
Tais-toi un peu, petit trésor.
Tu as tout faux une fois encore. Suis très précieux, épargne-moi.
D'accord, mais entre nous pas de ça.
Etre un corps: je suis d'accord!
Je cherche seulement des bras.
Mon lit: OK encore!
Des délices sous les draps.
Mais je crains que pour tout ça tu doives entendre...
Aime moi moins, mais aime moi longtemps.

donderdag 10 september 2009

Kortverhaal: Frühlingserwachen (3)

Ik stel me vaak een ander leven voor met Dorothea. Mijn lievelingsleven is waar ik een belangrijk zakenman ben terwijl Dorothea halftijds les geeft in het kleuteronderwijs en terwijl voor onze vier kinderen zorgt; Mathias, Ruben, Liesbeth en kleine Sofie die het syndroom van Down heeft. In dit leven noemt iedereen mij Meneer en Dorothea noemen ze Doortje. Uiteraard kunnen we in dit leven geen seks meer met elkaar hebben want Doortje vindt dat haar vagina te wijd geworden is na vier keer bevallen, dus ik hou er een minnares op na. Ze is een jonge gescheiden vrouw die het na drie maanden al beu is dat we nooit in het openbaar kunnen afspreken en me probeert te overtuigen zonder condoom met haar te vrijen.
“Hij is niet thuis.” Ik draai me op mijn buik en kijk nogmaals naar de vijver.
“Ik zie dat je brood gekocht hebt.” Dorothea legt zich op mijn rug en wrijft met haar hoofd tegen het mijne. Een zeldzaam teken van affectie.
“Voor de eendjes.”
Dorothea schat de afstand in tussen de ligweide en de vijver, maar zegt niets.
“Ik zag je al van ver liggen en stelde me voor dat je een lijk was met exact dezelfde kleren aan als jij. Had dat geen geweldig toeval geweest?”
Weer besluipt de gedachte me dat de oude man dood ergens in zijn huis ligt.
“Wil je samen de eendjes voeren?”

woensdag 9 september 2009

Kortverhaal: De Fantoomaap (5)

Ik loop weg. Ik loop altijd weg. Ik loop terug in de straten, regen valt op me neer en ik probeer te vergeten dat het huis zelf maar bestaat. Ik weet dat ik een lafaard ben, maar ik kan daar niet alleen binnen gaan. De fantoomaap is, natuurlijk, kwaad op mij. Hij lijkt anders nu, minder transparant.

"Je lijkt anders," zeg ik. Hij knikt.
"Komt dat door mij?" Hij knikt weer.

We praten een paar minuten niet met elkaar. Ik ben gestopt met lopen en beginnen wandelen. Ik word wandelen beu en val op mijn knieën. In mijn jaszak voel ik de wegwerpmesjes. Ik denk erover om de fantoomaap in kleine apenstukjes te snijden.

De fantoomaap vraagt; "wil je weten wat er gebeurt als je sterft?" Deze keer knik ik.
"Wat de reden ook mag zijn, je lichamelijke functies stoppen met werken. Dit is wat ze klinisch dood noemen. Je hersenen daarentegen zijn het laatste deel van je lichaam dat de boeken neerlegt. Behalve als je hersenen worden ingeslagen natuurlijk, dan heb je gewoon pech. Dus, je hersenen zijn nog actief maar het ze hebben geen lichaam meer om te controleren. Als oplossing begin je te dromen tot ze uiteindelijk ook stilvallen. Deze laatste droomfase, ze duurt ongeveer drie minuten, is het leven na de dood. Snap je? Je hersenen, verveeld of in paniek, gooien alles wat ze nog hebben in het spel in de hoop dat je lichaam erop reageert. In die drie minuten ervaar je alles wat je ooit hebt meegemaakt. Als je weet dat een gemiddelde droom ongeveer dertig seconden duurt, is dat een eeuwigheid. Na deze drie minuten is alles afgelopen. Niets meer. Nada."

Ik laat de scheermesjes los en neem nog een slok rum. Ik kijk op en ben niet geheel verbaasd als ik het huis van mijn dromen terugzie. De deur staat nog open. Ik wandel door de hal (waar de ondode soldaat in de kast zit, klaar om me neer te schieten) en knuffel de harlekijn met de roze lippen die me beneden aan de trap staat op te wachten. We dansen tot in de woonkamer waar een mysterieuze man piano aan het spelen is. De bruid en de vampier klappen in hun handen. Ik lach en ze lachen allemaal mee. Wanneer de fantoomaap me een nieuwe vraag stelt, verdwijnen ze allemaal.

De fantoomaap vraagt; "waarom deed je de kast niet open?"

Ik merk dat de piano nog steeds speelt, hoewel de mysterieuze man verdwenen is. Al wat ik kan doen is naar de vaas met de naakte Apollo erop staren. Ik probeer me even voor te stellen dat Apollo naar me lacht, maar ik sluit mijn ogen en wacht tot de muziek stopt.

maandag 7 september 2009

Kortverhaal: De Grafdelver (5)

'Al lang
draag ik mijn hart en ziel verkeerd;'


Ik zag mijn moeder kleiner en kleiner worden totdat ze verdween in het gebouw waar de psychiater zat, en vervolgens zag ik ze groter en groter worden totdat ze terug aan de auto stond.
'En?'
Ik zag dat ze geïrriteerd was, maar ik wist niet waarom. Ik keek haar aan, bedacht dat zij waarschijnlijk dacht dat ik ook nadacht over iets, en besefte plots dat het de bedoeling was dat ik ook het gebouw instapte. Dus volgde ik haar naar binnen. De wachtkamer was heel groen. De muren waren groen, en de tapijten waren groen net als die in de Markgravestraat. Groene planten en donkergroene planten beschaduwden de tafel met de overjaarse tijdschriften op. Ik vroeg me af waarom ik de kamer zo beklemmend vond, en toen zag ik dat er geen ramen waren. Ik moest rillen van de air-conditioning. Ik nam een tijdschrift van 1985 op, en besloot het niet te lezen. Mijn moeder besloot in de auto te wachten.

De psychiater speelde met een duur-uitziende balpen.
'Je vertelde me aan de telefoon dat je problemen had.'
Ik nestelde me in de lederen zetel en keek de psychiater aan vanuit een lager perspectief, waardoor ik me voelde als een kwajongen die bij de directeur moest komen. Hij wachtte geduldig op een antwoord. Hij knipte met zijn balpen. Klik. Klik. Klik. Zijn wimpers waren zo lang en dik dat ze wel artificieel leken. Zijn gelaatskenmerken waren eigenlijk zo perfect dat hij knap was, zelfs mooi. Ik haatte hem direct. Ik had een kleine, dikke, guitige man verwacht die me ogenblikkelijk op mijn gemak zou stellen, en telkens op een intuïtieve wijze 'ah!' zou roepen als ik iets belangrijks zei. Ik zou hem kunnen vertellen dat ik me voel alsof ik verder en verder in een zwarte, luchtledige zak wordt gepropt met geen weg terug. Dan zou hij me vertellen waarom ik zo slecht slaap, waarom ik zo gulzig eet, en waarom mensen me niet raken, omdat ze toch allemaal sterven. En dan zou hij me helpen, stap voor stap, zodat ik mezelf weer kon zijn. Maar deze psychiater was niet zo. Hij was jong, knap en succesvol, en ik kon onmiddellijk zien dat hij verwaand was. Hij had een foto op zijn bureau staan, in een mooie houten kader, die half naar mij gedraaid stond, en half naar hem. Het was een familieportret. Het toonde een prachtige vrouw met zwarte haren, die zo hard op de psychiater leek dat ze wel zijn zus kon zijn. Eronder zag ik een jongen en een meisje, en het leken wel klonen van de twee volwassenen. Allen lachten ze, met hun parelwitte tanden.
De foto maakte me kwaad. Ik kon geen andere reden bedenken waarom de foto half naar mij gedraaid stond, dan dat ik kwaad zou worden.

'Als je me nu eens vertelt wat je denkt dat er mis is met je.'
Ik draaide en speelde met zijn woorden, totdat ik ze had vervormd tot scherpe messen die ik naar zijn perfecte gezin kon gooien. Wat ik dacht dat er mis met me was ? Zo klonk het alsof er eigenlijk niets mis was, maar dat ik het enkel dacht. In een stille, monotone stem vertelde ik hem dat ik niet kon slapen, gulzig at en mensen me niet konden raken. Terwijl ik praatte, keek hij naar het groene matje op zijn bureau, en het leek wel of hij aan het bidden was. Toen ik stopte met praten, keek hij plots op en vroeg me:
'Naar welke universiteit ging jij alweer?'
Ik staarde hem ongelovig aan. Een paar minuten later stond ik alweer bij de auto. Ik stapte in, deze keer naast mijn moeder, en keek haar aan. Het leek wel of ze geweend had. In stilzwijgen reden we terug naar huis, en ik pakte mijn koffer. Toen ik op het punt stond te vertrekken naar de bushalte, zei ik tegen haar: 'Ik denk niet dat ik een afspraak zal maken voor volgende week.' Mijn moeder glimlachte, denkende dat ik genezen was, en sloot de deur al voor ik aan de poort was.

Adelinde wou duidelijk niet me praten. Toen ik aankwam, na twee busritten en één treinrit in volledige stilte, en mijn bijna lege koffer neerzette in de hal, zag ik ze nog net haar deur dichtslaan. Ik dacht eraan om op haar deur te kloppen, maar toen herinnerde ik me dat ik om zeven uur moest opstaan voor mijn les zeventiende-eeuwse poëzie, en kroop mijn bed in. Net voor ik insliep, hoorde ik mijn deur zachtjes geopend worden en kroop er een zacht warm lichaam naast me in bed. Ik opende mijn ogen, maar zag enkel haar blonde haardos tegen mijn borst aanliggen.
'Waarom kus je me nooit?'
'Nooit aan gedacht.' Eigenlijk dacht ik er vaak aan. Ik stelde me voor dat wij samen de wereld trotseerden, samen in die decadente wereld van haar, ik aan haar zijde, als haar minnaar, haar wachter, haar hoeder, maar het was tevergeefs.
Ik had het lef niet haar wereld in te stappen. Ze draaide zich om en viel vrijwel onmiddellijk in slaap. Ik niet.
Het was toen dat ik besloot er een einde aan te maken.