maandag 14 september 2009

Kortverhaal: Kot 316 (5)

Ben heeft al een week niets van zich laten horen. Hij twijfelt en mij kan het weinig schelen. Ik zit met Amber op een bankje bij het treinstation. We zijn op weg naar huis. Ik zie voor ons een oude vrouw dansen met een broodzak in haar hand. De duiven omcirkelen haar en pikken de kruimels op die zij achteloos rond haar heen strooit. Ik zie haar als een godin die beslist over het lot van duizenden. Ze straalt en is walgelijk op hetzelfde moment. Ze kijkt naar me en ik gooi vijftig cent haar richting uit. Ze kijkt naar het geldstuk en raapt het op. Ik laat de godin voor me buigen. Amber kijkt op van haar Flair en zegt: 'Laten we vanavond toch naar die fuif gaan.'

Op de trein zie ik twee vrouwen naar me kijken en vervolgens met elkaar praten. Ze praten alsof ze iets weten over mij. Ik kijk naar Amber maar zij is nog steeds haar Flair aan het lezen.
'Welke fuif bedoel je?' Mijn stem is schor en ik denk dat mijn adem stinkt.
'Kenneth, de ex van Valérie geeft een fuif. We hebben vorige week toch allemaal een e-mail gekregen van Yoeri. Patrick, Dries en Jasper komen ook en brengen nog meer mensen mee. Een vriend van Jasper kent een betrouwbare dealer en zou ons een goede prijs kunnen geven. We vertrekken bij mij thuis en rijden met Patrick mee.' Ze bladert rustig verder terwijl ze me dit vertelt.
'Waarom zou Yoeri ons uitnodigen naar een fuif van de ex van Valérie?'
Amber kijkt op en fronst haar wenkbrauwen. Ik kijk terug naar de twee vrouwen en zie één van hen schichtig wegkijken.

De meubels in de woonkamer van Amber lijken enkel bedoeld om naar te kijken. Ik sta wat ongemakkelijk in de deuropening terwijl Amber haar schoenen zoekt. Ik draag een oude jeans en een strak zwart hemd en ik hoop dat Amber iets zal zeggen daarover. Ze zegt: 'Leuk hemd.' Een uur later komt Patrick aangereden en ik sta nog steeds in de deuropening. Op de achterbank van de auto zitten Dries en Jasper en zij dragen ook allebei een zwart hemd. Niemand weet waar de fuif precies is, dus we rijden wat rond terwijl Amber Yoeri opbelt. Ik vraag me af waarom niemand behalve Amber iets zegt in de auto maar houd evengoed mijn mond.

Op de fuif zonder ik me algauw af en vind wat kunststudenten die veel weed bijhebben. Ze praten niet met me, maar zijn vrijgevig met hun joints. Ze lijken zich niet te storen aan mijn aanwezigheid. Na de derde joint zie ik Amber en Patrick samen voorbijkomen. Ze lijken ruzie te maken maar ze onderdrukken hun stem zodat ik niets kan horen. Ik merk op dat één van de kunststudenten waar ik bij zit Kenneth is, dus ik wens hem een gelukkige verjaardag. Hij antwoordt dat hij deze fuif geeft omdat hij afgestudeerd is. Ik stap op Amber af om te vragen waar die dealer blijft. De dealer blijkt al weg te zijn. Samen met Dries neem ik een taxi naar huis en laat ik de rest achter zonder iets te zeggen. De volgende dag word ik naast Dries wakker en merk ik dat ik vijf gemiste oproepen heb. Ze zijn allemaal van Ben.

vrijdag 11 september 2009

Willekeurig (2)

Mon petit depuis ce matin, j'ai traîné, comme un cretin. Au niveau du caniveau, de Montparnasse à Chateau d' Eau. J'ai bu des verres, des verres et puis des verres … Zubrowska, Riesling, Piper. A court de tout, à bout de moi, je suis revenu chez toi. Moi je voulais juste un corps, je cherchais seulement des bras. Un lit de réconfort des délices sous les draps. Mais hélas, au lieu de ça; j’ai cru entendre "je t’aime". J'ai pensé "c'est son problème". Peu importe que tu y crois. Peu importe que je sois, à bout de moi, à court de tout, mais pas de ça entre nous.
Etre un corps: je suis d'accord! T'offrir mes bras: pourquoi pas! Mon lit: OK encore, pour rire ou salir les draps. Mais je crains que pour tout ça tu doives entendre "je t'aime".
Je suis vieu, veuf et sectaire. Un pauvre imbécile secrétaire.
Je suis beau, jeune et Breton. Je sens la pluie, l'océan et les crêpes au citron.
Tais-toi un peu, petit trésor.
Tu as tout faux une fois encore. Suis très précieux, épargne-moi.
D'accord, mais entre nous pas de ça.
Etre un corps: je suis d'accord!
Je cherche seulement des bras.
Mon lit: OK encore!
Des délices sous les draps.
Mais je crains que pour tout ça tu doives entendre...
Aime moi moins, mais aime moi longtemps.

donderdag 10 september 2009

Kortverhaal: Frühlingserwachen (3)

Ik stel me vaak een ander leven voor met Dorothea. Mijn lievelingsleven is waar ik een belangrijk zakenman ben terwijl Dorothea halftijds les geeft in het kleuteronderwijs en terwijl voor onze vier kinderen zorgt; Mathias, Ruben, Liesbeth en kleine Sofie die het syndroom van Down heeft. In dit leven noemt iedereen mij Meneer en Dorothea noemen ze Doortje. Uiteraard kunnen we in dit leven geen seks meer met elkaar hebben want Doortje vindt dat haar vagina te wijd geworden is na vier keer bevallen, dus ik hou er een minnares op na. Ze is een jonge gescheiden vrouw die het na drie maanden al beu is dat we nooit in het openbaar kunnen afspreken en me probeert te overtuigen zonder condoom met haar te vrijen.
“Hij is niet thuis.” Ik draai me op mijn buik en kijk nogmaals naar de vijver.
“Ik zie dat je brood gekocht hebt.” Dorothea legt zich op mijn rug en wrijft met haar hoofd tegen het mijne. Een zeldzaam teken van affectie.
“Voor de eendjes.”
Dorothea schat de afstand in tussen de ligweide en de vijver, maar zegt niets.
“Ik zag je al van ver liggen en stelde me voor dat je een lijk was met exact dezelfde kleren aan als jij. Had dat geen geweldig toeval geweest?”
Weer besluipt de gedachte me dat de oude man dood ergens in zijn huis ligt.
“Wil je samen de eendjes voeren?”

woensdag 9 september 2009

Kortverhaal: De Fantoomaap (5)

Ik loop weg. Ik loop altijd weg. Ik loop terug in de straten, regen valt op me neer en ik probeer te vergeten dat het huis zelf maar bestaat. Ik weet dat ik een lafaard ben, maar ik kan daar niet alleen binnen gaan. De fantoomaap is, natuurlijk, kwaad op mij. Hij lijkt anders nu, minder transparant.

"Je lijkt anders," zeg ik. Hij knikt.
"Komt dat door mij?" Hij knikt weer.

We praten een paar minuten niet met elkaar. Ik ben gestopt met lopen en beginnen wandelen. Ik word wandelen beu en val op mijn knieën. In mijn jaszak voel ik de wegwerpmesjes. Ik denk erover om de fantoomaap in kleine apenstukjes te snijden.

De fantoomaap vraagt; "wil je weten wat er gebeurt als je sterft?" Deze keer knik ik.
"Wat de reden ook mag zijn, je lichamelijke functies stoppen met werken. Dit is wat ze klinisch dood noemen. Je hersenen daarentegen zijn het laatste deel van je lichaam dat de boeken neerlegt. Behalve als je hersenen worden ingeslagen natuurlijk, dan heb je gewoon pech. Dus, je hersenen zijn nog actief maar het ze hebben geen lichaam meer om te controleren. Als oplossing begin je te dromen tot ze uiteindelijk ook stilvallen. Deze laatste droomfase, ze duurt ongeveer drie minuten, is het leven na de dood. Snap je? Je hersenen, verveeld of in paniek, gooien alles wat ze nog hebben in het spel in de hoop dat je lichaam erop reageert. In die drie minuten ervaar je alles wat je ooit hebt meegemaakt. Als je weet dat een gemiddelde droom ongeveer dertig seconden duurt, is dat een eeuwigheid. Na deze drie minuten is alles afgelopen. Niets meer. Nada."

Ik laat de scheermesjes los en neem nog een slok rum. Ik kijk op en ben niet geheel verbaasd als ik het huis van mijn dromen terugzie. De deur staat nog open. Ik wandel door de hal (waar de ondode soldaat in de kast zit, klaar om me neer te schieten) en knuffel de harlekijn met de roze lippen die me beneden aan de trap staat op te wachten. We dansen tot in de woonkamer waar een mysterieuze man piano aan het spelen is. De bruid en de vampier klappen in hun handen. Ik lach en ze lachen allemaal mee. Wanneer de fantoomaap me een nieuwe vraag stelt, verdwijnen ze allemaal.

De fantoomaap vraagt; "waarom deed je de kast niet open?"

Ik merk dat de piano nog steeds speelt, hoewel de mysterieuze man verdwenen is. Al wat ik kan doen is naar de vaas met de naakte Apollo erop staren. Ik probeer me even voor te stellen dat Apollo naar me lacht, maar ik sluit mijn ogen en wacht tot de muziek stopt.

maandag 7 september 2009

Kortverhaal: De Grafdelver (5)

'Al lang
draag ik mijn hart en ziel verkeerd;'


Ik zag mijn moeder kleiner en kleiner worden totdat ze verdween in het gebouw waar de psychiater zat, en vervolgens zag ik ze groter en groter worden totdat ze terug aan de auto stond.
'En?'
Ik zag dat ze geïrriteerd was, maar ik wist niet waarom. Ik keek haar aan, bedacht dat zij waarschijnlijk dacht dat ik ook nadacht over iets, en besefte plots dat het de bedoeling was dat ik ook het gebouw instapte. Dus volgde ik haar naar binnen. De wachtkamer was heel groen. De muren waren groen, en de tapijten waren groen net als die in de Markgravestraat. Groene planten en donkergroene planten beschaduwden de tafel met de overjaarse tijdschriften op. Ik vroeg me af waarom ik de kamer zo beklemmend vond, en toen zag ik dat er geen ramen waren. Ik moest rillen van de air-conditioning. Ik nam een tijdschrift van 1985 op, en besloot het niet te lezen. Mijn moeder besloot in de auto te wachten.

De psychiater speelde met een duur-uitziende balpen.
'Je vertelde me aan de telefoon dat je problemen had.'
Ik nestelde me in de lederen zetel en keek de psychiater aan vanuit een lager perspectief, waardoor ik me voelde als een kwajongen die bij de directeur moest komen. Hij wachtte geduldig op een antwoord. Hij knipte met zijn balpen. Klik. Klik. Klik. Zijn wimpers waren zo lang en dik dat ze wel artificieel leken. Zijn gelaatskenmerken waren eigenlijk zo perfect dat hij knap was, zelfs mooi. Ik haatte hem direct. Ik had een kleine, dikke, guitige man verwacht die me ogenblikkelijk op mijn gemak zou stellen, en telkens op een intuïtieve wijze 'ah!' zou roepen als ik iets belangrijks zei. Ik zou hem kunnen vertellen dat ik me voel alsof ik verder en verder in een zwarte, luchtledige zak wordt gepropt met geen weg terug. Dan zou hij me vertellen waarom ik zo slecht slaap, waarom ik zo gulzig eet, en waarom mensen me niet raken, omdat ze toch allemaal sterven. En dan zou hij me helpen, stap voor stap, zodat ik mezelf weer kon zijn. Maar deze psychiater was niet zo. Hij was jong, knap en succesvol, en ik kon onmiddellijk zien dat hij verwaand was. Hij had een foto op zijn bureau staan, in een mooie houten kader, die half naar mij gedraaid stond, en half naar hem. Het was een familieportret. Het toonde een prachtige vrouw met zwarte haren, die zo hard op de psychiater leek dat ze wel zijn zus kon zijn. Eronder zag ik een jongen en een meisje, en het leken wel klonen van de twee volwassenen. Allen lachten ze, met hun parelwitte tanden.
De foto maakte me kwaad. Ik kon geen andere reden bedenken waarom de foto half naar mij gedraaid stond, dan dat ik kwaad zou worden.

'Als je me nu eens vertelt wat je denkt dat er mis is met je.'
Ik draaide en speelde met zijn woorden, totdat ik ze had vervormd tot scherpe messen die ik naar zijn perfecte gezin kon gooien. Wat ik dacht dat er mis met me was ? Zo klonk het alsof er eigenlijk niets mis was, maar dat ik het enkel dacht. In een stille, monotone stem vertelde ik hem dat ik niet kon slapen, gulzig at en mensen me niet konden raken. Terwijl ik praatte, keek hij naar het groene matje op zijn bureau, en het leek wel of hij aan het bidden was. Toen ik stopte met praten, keek hij plots op en vroeg me:
'Naar welke universiteit ging jij alweer?'
Ik staarde hem ongelovig aan. Een paar minuten later stond ik alweer bij de auto. Ik stapte in, deze keer naast mijn moeder, en keek haar aan. Het leek wel of ze geweend had. In stilzwijgen reden we terug naar huis, en ik pakte mijn koffer. Toen ik op het punt stond te vertrekken naar de bushalte, zei ik tegen haar: 'Ik denk niet dat ik een afspraak zal maken voor volgende week.' Mijn moeder glimlachte, denkende dat ik genezen was, en sloot de deur al voor ik aan de poort was.

Adelinde wou duidelijk niet me praten. Toen ik aankwam, na twee busritten en één treinrit in volledige stilte, en mijn bijna lege koffer neerzette in de hal, zag ik ze nog net haar deur dichtslaan. Ik dacht eraan om op haar deur te kloppen, maar toen herinnerde ik me dat ik om zeven uur moest opstaan voor mijn les zeventiende-eeuwse poëzie, en kroop mijn bed in. Net voor ik insliep, hoorde ik mijn deur zachtjes geopend worden en kroop er een zacht warm lichaam naast me in bed. Ik opende mijn ogen, maar zag enkel haar blonde haardos tegen mijn borst aanliggen.
'Waarom kus je me nooit?'
'Nooit aan gedacht.' Eigenlijk dacht ik er vaak aan. Ik stelde me voor dat wij samen de wereld trotseerden, samen in die decadente wereld van haar, ik aan haar zijde, als haar minnaar, haar wachter, haar hoeder, maar het was tevergeefs.
Ik had het lef niet haar wereld in te stappen. Ze draaide zich om en viel vrijwel onmiddellijk in slaap. Ik niet.
Het was toen dat ik besloot er een einde aan te maken.

zondag 6 september 2009

Kortverhaal: De Grafdelver (4)

'Schrijvend voer ik enkel de vogels
van mijn illusies.'


Ik herlas wat ik de weekends ervoor op zondag al had geschreven voor mijn thesis, maar de woorden voelden als zware houten blokken die van een berg rolden. Stap na stap, regel na regel, vielen ze van die berg. Ik nam de pagina's in mijn beide handen en liet ze rollen voor mijn ogen. De woorden leken vaag bekend, als een taal die ietwat op de mijne leek maar toch niet hetzelfde was. Zoals Zweeds, of Deens. Ik gooide de bladeren op de grond. Ik dacht weer om te gaan werken in Duitsland, maar ik kan geen Duits, en daar zou ik even eenzaam zijn als hier, meer zelfs, want ik kan geen Duits. Ik sloot even mijn ogen, en alsof het niet de mijne was, nam mijn hand de telefoon op en belde het nummer van de psychiater dat al maanden in mijn agenda stond gekribbeld.

zaterdag 5 september 2009

Kortverhaal: Kot 316 (4)

Ik zit in mijn kamer porno te kijken met Patrick. Ik blijf steeds maar door het raam kijken om te zien of het sneeuwt buiten. Ik vind sneeuw altijd fascinerend. Het maakt me blij. Vannacht droomde ik dat Liesje stront op een bord serveerde. Patrick is al aan zijn zesde pintje, mijn eerste staat nog altijd vol voor me op de tafel. Nog steeds geen sneeuw. Ik krijg een sms van Monica. Ze vraagt of ik met haar Latijnse schrijvers wil studeren. Ik heb amper contact met Monica. Ze is een meisje uit mijn klas die enkel en alleen mijn nummer heeft omdat ik soms nota's van haar leen. Ik antwoord dat ik morgen langs zal komen. Patrick draait zijn hoofd naar me toe.
'Vind jij dit geil?' Zijn adem ruikt goor. Ik kijk naar het scherm en zie hoe drie Aziatische meisjes elkaar vingeren en kussen op een gigantisch rond bed met zwarte satijnen lakens op. Mijn blik dwaalt terug naar het raam. Nog steeds geen sneeuw.
'Heb jij ook examen van Dupont,' vraag ik. Patrick kijkt me vreemd aan. Hij neemt een slok van zijn pintje en staat recht.
'Ik geef je twintig euro als je me pijpt,' zegt hij. Ik twijfel even.
'Vijftig, want je moet me nog geld voor het bier en de film.' Hij knikt en doet zijn broek open. Ik val op mijn knieën. Nu kan ik morgen een go-pass kopen, nota's kopiëren van Monica en 's avonds stoned worden met Amber en Dries.

Monica heeft wanten aan. Ik heb sinds de lagere school geen wanten meer gezien. Ze kust me op de wang, en vraagt me wat ik al heb geleerd. Ik lach en we gaan naar de cafetaria. Een kwartier later sta ik al terug buiten met haar nota's op zak met de belofte dat ze die ten laatste volgende week zou terugkrijgen en weet ik niet wat te doen. Ik steek een sigaret op en wandel naar de campus. Bij het raam van Amber zijn de gordijnen toe, dus ik trek naar Liesje. Haar kotgenoot laat me binnen en ik zie Liesjes kamer vol dozen staan. Haar posters zijn van de muren getrokken. Ik vraag haar kotgenoot wat er aan de hand is, maar hij is te stoned om te antwoorden. Ik ga terug naar mijn kot, ruk me af in de douche en ga slapen hoewel het drie uur 's middags is. Ik word pas om vier uur 's nachts wakker. Ik steek mijn laatste sigaret van het pakje op en bel Amber. Zij zit met Dries en een zekere Jasper op haar kot. Ik vraag of ik langs kan komen. Zij zegt dat ze wel met twee kerels wil neuken, maar niet met drie. Ik hang op en bel Ben. Hij neemt niet op. Ik vraag me af of Jasper die kerel van antropologie is. Ik ga terug naar buiten en kom op een feestje terecht van geneeskundestudenten. Ik zuip me te pletter, val wat eerstejaars lastig en kruip terug naar mijn kot. Ik kom de volgende twee dagen niet uit mijn kamer.

vrijdag 4 september 2009

Kortverhaal: De Fantoomaap (4)

Het regent en ik wandel door de straten van Antwerpen. Ik draag een lange jas, in al mijn zakken heb ik spulletjes gestoken -ik zeg graag spulletjes - een portefeuille, een fles rum, een monopoly kaart, een foto van Madame Blavastky, een doosje wegwerpmesjes, een Raageshwari album en sleutels van een huis dat ik ooit in een droom zag. Ik ben al gewend geraakt aan het wezentje dat op mijn schouder woont. Ik kan het nog steeds niet zien, maar ik praat er mee.
Ik vraag: 'Wat geeft koffie die kick?'
Het antwoordt: 'Cafeïne natuurlijk. Cafeïne is trimethylxanthine. Het is een verslavende stimulerende drugs die hetzelfde effect op je hersenen heeft als amfetamines, cocaïne en heroïne.'
Ik vraag: 'Links afslaan?'
Het antwoordt: 'Nee, rechts. Vertrouw me maar.'
Ik vraag: 'Wat is een metafysische waan?'
Het antwoordt: 'Zoals bij dichters. Zij houden ervan om conventionele beelden uit te dagen en hun middel hiervoor is de metafysische waan. Deze waan is meestal een poëtisch idee, meestal een metafoor. Je kan het herkennen omdat het alles behalve conventioneel is. Meestal vind je dan een ongewone vergelijking als basis voor de metafoor. Als het werkt, als het goed gedaan is, dan merk je een vreemde gelijkenis op zodat je iets oud op een heel nieuwe manier kan zien plots.
Ik vraag: 'Zoals?'
Het antwoordt: 'Zoals de vergelijking die Donne maakte in 'A Valediction Forbidding Mourning', de minnaars die omschreven werden als de twee benen van een kompas, weet je nog?'
Ik fluister: 'If they be two, they are two so as stiff twin compasses are two. Thy soul, the fixed foot, makes no show to move, but doth if the other do.'
Ik vraag: 'Zou ik niet beter naar huis gaan?'
Het antwoordt: 'Waarom zou je ergens heen gaan waar je niet gewenst bent? De straat is waar je thuis hoort nu, de straat begrijpt je.'
Ik vraag: 'Maar waar ga ik heen?'
Het antwoordt: 'Je gaat naar waar ik zeg dat je gaat.'
Ik vraag: 'Wat was er gebeurd als ik links was gegaan?'
Het antwoordt: 'Dat doe je nooit.'
Een oude vrouw passeert me. Ze maakt vluchtig een kruisteken. Ik ben zeikend nat maar ik weiger ergens te gaan schuilen.
Het zegt: 'We zijn dichtbij,' en ik schrik als ik het huis van in mijn dromen zie, 'neem je sleutel, we gaan naar binnen.'

donderdag 3 september 2009

Kortverhaal: De Grafdelver (3)

'omdat omdat en om
nog zoveel meer.'


De volgende dag besloot ik om een verhaal te schrijven, zodra ik uit bed geraakte. Eerst lag ik voor een tijd naar het plafond te staren, dan zat ik op de rand van het bed, tot ik uiteindelijk mezelf naar de keuken sleepte, wat ontbijtgranen in een kom melk gooide, en het gulzig opat. Toen zette ik een opklaptafeltje op de oprit tussen het huis en de garage. De muur van de garage en een fel oranje plaat bedekte me voor de glurende ogen van de buren. Ik ging het huis in voor een pen en honderdvijftig vellen papier, en zette me terug aan mijn tafeltje tussen het huis en de garage. Ik nam de eerste onbeschreven vel papier, en duwde de punt van mijn pen tegen de linkerbovenhoek, vastberaden om de volle honderdvijftig vellen vol te schrijven met de meest briljante tekst die ooit geschreven werd. Mijn hoofdfiguur zou mezelf zijn, vermomd als iemand anders. Hij zou Noah heten, want ik vind dat een mooie naam. Ik telde de letters op mijn vingers. Er waren ook vier letters in mijn naam. Het leek wel een gelukkig toeval.
Noah zat op de oprit te wachten tot er iets gebeuren zou. Het was een klamme middag in mei, en druppels zweet kropen over zijn rug, één voor één, als trage, luie insecten.
Ik leunde achteruit en las wat ik had geschreven. Het leek levendig genoeg, en ik was best trots op het deel over de trage, luie insecten. Alleen had ik het vage gevoel dat ik dat al ergens had gelezen. Voor een uur bleef ik achteruit geleund denken over wat ik nu zou schrijven, totdat mijn moeder me bijna omverreed met haar rode volkswagen toen ze thuis kwam. Vervolgens aten we, keken we tv, en om tien uur zei ik tegen mijn moeder dat ik hoofdpijn had en wou gaan slapen. Een uur later hoorde ik mijn deur opengaan, en mijn moeder zette zich op de rand van mijn bed. Het leek of ze me iets wou zeggen, maar ik deed alsof ik sliep. Ik hoorde ze zuchten, en mijn kamer terug verlaten. Ik besloot om niet verder te schrijven, en mijn zondag te besteden aan mijn thesis. Dan bedacht ik om met mijn studies te stoppen en in Duitsland als kelner te gaan werken. Dan zou ik goed Duits kunnen spreken. Plan na plan speelde zich af in mijn hoofd, en werden steeds waziger tot de duisternis me overviel en ik de volgende dag pas om drie uur wakker werd.

woensdag 2 september 2009

Kortverhaal: Kot 316 (3)

Het is de derde dag dat we aan zee zitten. Ons vakantiehuisje ligt al in puin. Een bed is doorgezakt, de keukenkastjes zijn bijna allemaal uit de hengsels geslagen en het bad ligt vol lege bierblikjes, restjes pizza en sigarettenpeuken. Amber en Dries hebben nog steeds geen woord tegen elkaar gezegd. Amber zit vaak bij haar vrienden uit Oostende. Dries doet niets anders dan joints roken en videospelletjes spelen. Af en toe probeert hij mij te verleiden, maar ik heb er nooit zin in. Misschien komt het door Ben. Ik zit met Liesje op het terras naar de zee te kijken. We zijn nog niet eens tot aan het strand geraakt. Gisteren droomde ik dat Dries de stront van Amber opat.

'Zijn joints nog legaal,' vraagt Liesje.
'Ik denk het niet,' zeg ik.
'Maar ze waren toch legaal?'
'Nu niet meer.'
'Hoe komt dat?'
'Ik denk omdat rechts aan de macht is.'
'Is links niet aan de macht?'
'Maakt niet uit. Links, rechts, wie geeft er om?' Om mijn woorden kracht bij te zetten steek ik een joint op.
'Vind je het leuk hier?'
We zitten hier gewoon aan 75 euro per nacht niets te doen. We sterven nog liever in ons eigen vuil dan iets te ondernemen. We staan op rond vier uur 's middags, bestellen pizza, kijken naar het pornokanaal, eten pizza, roken wat joints, gooien ons afval in bad, kijken nog wat naar het pornokanaal en zuipen tot 's morgens. Dat doen we op de campus ook al. Het lijkt wel of heel mijn leven een leeg spookhuis is.
'Ja hoor, het is hier best leuk.'

Het is vier uur 's nachts. Amber heeft net gebeld om te zeggen dat ze niet kan langs komen vannacht, maar dat ze in Oostende blijft. Liesje heeft een hele fles Martini leeg gezopen en is in slaap gesukkeld. Af en toe mompelt ze iets, maar ik doe alsof ik haar niet hoor. Ik zit met Dries in de zetel een videospelletje te spelen. De bedoeling is dat we op elkaar jagen en dan de ander neerschieten. Ik laat mijn mannetje gewoon wat rond lopen tot Dries me neerschiet. Dan verschijn ik ergens anders in het spel en begin terug te lopen. Dries schiet me steeds sneller en sneller dood. Ik word er onrustig van. Ik leun achteruit tegen de zetel en sluit mijn ogen. Ik hoor Dries iets zeggen maar weet niet wat. Zijn hand wrijft over mijn been. Dries doet mijn broek open en schuift ze wat naar beneden. Ik voel hoe hij mijn slappe lul in zijn mond neemt. Als ik mijn ogen open, zie ik in mijn linkerhoek Liesje liggen. Haar ogen zijn geopend en op mij gericht. Ik laat Dries doen tot hij mijn lusteloosheid beu wordt en een sigaret opsteekt.
'Laten we naar het strand gaan,' zeg ik.

We zitten met drie op het strand. Dries heeft Liesje meegesleurd, hoewel ze amper op haar benen kan staan en heel te tijd zegt dat ze moet braken. Ik neem een slok van mijn halve liter Cara pils terwijl ik kijk hoe Dries Liesje uitkleedt. Ze giechelt. Ik denk niet dat ze weet waar ze is. Mijn gsm gaat af. Het is Amber
'Waar zitten jullie?'
'Op het strand,' zeg ik. Ik zie hoe Dries zijn broek opendoet en met zijn lul begint te spelen.
'Waarom zitten jullie nu in godsnaam op het strand?'
'Ik wilde de zee horen.' Dries ligt nu op Liesje en probeert haar te kussen. Ik kijk rond om te zien of er iemand in de buurt is.
'Luister, ik heb de sleutel nodig. Ik heb een kutavond achter de rug, en ik wil echt gaan slapen.'
'We komen direct, wacht gewoon even.' Ik hang op. Ik zie dat Dries moeite heeft om Liesje onder controle te houden, dus ik leun naar voren en kap mijn bier in haar mond terwijl ik haar neus dichthoud. Ergens vind ik het jammer van mijn bier, maar ik voel toch de behoefte om Dries te helpen. Ik kus haar op de mond en proef een mengeling van bier, sigaretten en braaksel. Ze kust terug en ik voel haar tong in mijn mond draaien. Dries is, zoals altijd, snel klaar. Hij trekt zijn broek op en wandelt richting zee. Ik draai Liesje op haar buik en probeer haar te laten braken. Het lukt haar moeiteloos. Op de dijk zie ik een oude man die naar ons staat te kijken. Liesje slaagt erin haar kleren bijeen te rapen en zich terug aan te kleden terwijl ik glimlachend toekijk hoe Dries het water omhoog trapt.

Wat later zit ik met Amber in de badkamer. Ik zit op de rand van het bad met een nieuwe Cara pils terwijl Amber op de wc zit. Tussen haar enkels hangt een kleine blauwe string. Liesje ligt alweer in bed, en Dries is een nachtwinkel gaan zoeken waar ze munttabak verkopen.
'Ik heb gezien hoe ze een jongen hebben doodgeklopt,' zegt Amber.
'Wie,' vraag ik.
'De jongen? Weet ik veel.'
'Nee, wie heeft die jongen doodgeklopt?'
'Twee vrienden van me uit Oostende. Hij schold ze uit en ze klopten hem gewoon dood op straat.' Ze neemt wat wc-papier en steekt haar hand tussen haar benen.
'Was er politie?'
'Nee, we waren al weg voor de politie er was.' Ze staat recht, trekt haar slip terug op en spoelt door.
'Gelukkig maar.' Ze gaat voor de spiegel staan en voor ze haar tanden begint te poetsen, zegt ze: 'Misschien is het tijd dat we morgen naar huis gaan.'

dinsdag 1 september 2009

Kortverhaal: De Fantoomaap (3)

Ik ben een tas koffie aan het drinken in een klein cafeetje in Moskou. Het is koud buiten, dus ik draag bont. Ik denk nerts, maar het zou vos kunnen zijn. De paarden galopperen me voorbij. Ik hoor de honden al blaffen in de verte. Ik heb mijn bronzen hoorn in mijn hand, maar ik weiger erop te blazen. Ik neem een slok koffie en schrijf een verbazingwekkend gedicht op het tafelkleed. Jammer genoeg blaast de wind het kleed weg. Lucebert komt naar me toe, gooit een glas water in mijn gezicht en verandert in een baviaan.
"Jij gekke baviaan," roep ik maar het heeft geen zin. Ik zou niet in de gestoorde Afrikaanse jungle moeten zijn, terwijl mijn minnaar voor zijn leven aan het vechten is aan het front. Ik zou naast hem moeten staan, de Duitsers trotseren en daarna mijn middelvinger naar Bush opsteken. Meer politiek worden. Niet denken, gewoon gaan. Alles met stijl doen. Mezelf bij elkaar rapen. De toekomst is nu. Je moet willen doden om die nieuwe mp3-speler in je handen te krijgen. Meer drugs nemen, je grenzen verleggen. Efexor Excell, Risperdal, vitamines, meer nicotine in je lijf. Dan word ik wel wakker. Ik ga meer boeken lezen, dure haarproducten kopen. Ik moet schitteren. De baviaan rende weg. Ik zou achter hem kunnen gaan of op de knop duwen. Ik duw op de knop, verander van gedachte, en loop achter hem. Ik haal hem in, schrijf hem een cheque uit voor die sensuele massage van gisteren en wacht tot Margaret Thatcher komt opdagen. Ik wil wel eens onder haar rok kijken. Ik val weer in die konijnenpijp.

Willen mensen je saboteren?
Toont je televisie je speciale boodschappen, enkel voor jou bedoelt?
Denk je dat iets buitenaards je lichaam is binnengedrongen?
Heb jij bovennatuurlijke gaven?
Hoor je soms stemmen in je hoofd?
Kan je nog emoties voelen?
Ben je vaak alleen?
Haat je andere mensen?
Weet je nog wat je een uur geleden aan het doen was?

Alle bavianen hebben een lange, hondachtige muil. Hun ogen staan dicht bij elkaar, ze hebben stevige kaken en een dikke vacht, behalve op hun muil. Ze hebben een korte staart en ruwe plekken op hun achterste. Deze dingen heten ischiale callositeiten. Deze callositeiten zijn zenuwloze, haarloze verdikkingen van de huid die zorgen voor het zitcomfort van de bavianen. Bavianen kunnen niet paren met konijnen, maar het is wel geweten dat ze deze soms opeten, vooral de olijfbaviaan, misschien wel de meest woeste van alle bavianen. Als twee mensen, of in dit geval een baviaan en een konijn zich tot elkaar aangetrokken voelen, zorgt dat voor een explosie van adrenaline-achtige neuronchemicaliën. Phenylethylamine wordt als gek rond verspreid. Hun liefde is weliswaar wel onmogelijk.

Stil, de weerman heeft een aankondiging. 'Maandagochtend zal een morgen zijn zonder zon, zonder wolken, zonder regen en de aarde zal voor zo'n vijf seconden stoppen met draaien.' Plots mis ik Kiki, mijn pluchen kikker die ik had als kind. Wat is er met je gebeurd Kiki?